De meeste tunnels in Nederland zijn kort. Het menselijk oog heeft in een korte tunnel niet voldoende tijd om te wennen aan een lager verlichtingsniveau, daarom worden deze (korte) tunnels doorgaans fel verlicht. De Westerscheldetunnel is met 6,6 kilometer lengte een zeer lange verkeerstunnel en is daardoor volgens het concept van een nachttunnel ingericht.
Aanpassen ogen
Het menselijk oog heeft tijd nodig om zich aan te passen aan veranderingen in verlichting. Bij de ene persoon duurt dit langer dan bij de andere. Bij het inrijden van de Westerscheldetunnel wordt het verlichtingsniveau gedurende de eerste 350 meter afgebouwd. Daarna wordt de rijbaan constant verlicht door middel van zogenaamde puntverlichting met verlichtingsarmaturen aan het plafond. Ook bij het uitrijden van de tunnel wordt het verlichtingsniveau aangepast. Om verblinding bij het uitrijden van de tunnel te voorkomen, zijn aan het einde van de Westbuis, bij Terneuzen, anti-verblindingsschermen geplaatst.
Flikkerhinder
In de Westerscheldetunnel hangen aan het plafond lichtbronnen. Dit wordt puntverlichting genoemd. Doordat de verlichting boven het wegdek hangt, kan dit in de auto worden ervaren als ‘flikkeren’. Om flikkerhinder bij 100 km/u (ook wel stroboscopisch effect genoemd) te voorkomen, moet een onderlinge afstand van 1,80 meter tot 11 meter tussen de lichtpunten vermeden worden. De afstand tussen lichtbronnen in de Westerscheldetunnel is 16 meter.
Andere verlichting
In de tunnel zijn naast de ‘gewone’ rijwegverlichting ook andere lichtbronnen aanwezig. Denk bijvoorbeeld aan de verlichting van de nooddeuren, verlichting in de hulpposten en natuurlijk de verlichting van het overige verkeer. In de veiligheidsrichtlijnen van de tunnel is bepaald dat de noodvoorzieningen in de tunnel verlicht moeten worden. Doordat het in de tunnel relatief donker is, worden andere lichtpunten al snel als hinderlijk ervaren. Daarmee is in de Westerscheldetunnel zoveel mogelijk rekening gehouden. Zowel de nooddeuren als de hulpposten worden verlicht door LED-strips, waardoor er een strook ‘diffuus’ licht ontstaat in plaats van felle verlichting vanuit een lichtpunt.