De Westerscheldetunnel is een geboorde tunnel die is opgebouwd uit tunnelsegmenten van ongeveer twee meter breed. Door de tunnelwand sijpelt zo nu en dan lekwater, voornamelijk bij de verbinding tussen twee tunnelringen. Dit komt doordat de tunnel onder invloed van warmte en kou krimpt en uitzet. De witte vlekken ontstaan als het lekwater aan de oppervlakte opdroogt en de kalkresten uit het cement achterlaat op de hittewerende bekleding van de tunnel. Bij nieuw metselwerk, bijvoorbeeld bij nieuwbouwhuizen, ontstaat vaak ook een witte uitslag. Er wordt dan gesproken van uitbloeien en dit trekt vanzelf weer weg. De witte vlekken in de tunnel zijn eigenlijk hetzelfde verschijnsel.
Is de Westerscheldetunnel dan lek?
Ja, iedere tunnel lekt. Dat komt doordat een tunnel bestaat uit losse delen. Het water lekt vooral langs de voegen tussen de tunnelsegmenten. Daar zit een rubber afdichting. De tunnelconstructie zet uit als het warmer wordt en krimpt bij lagere temperaturen. In de winter lekt een tunnel dus meer dan in de zomer.
Het lekwater wordt onder het wegdek in het onderste deel van de tunnel opgevangen, dit heet de zool van de tunnel. Via buizen stroomt het water vanuit de zool van de tunnel naar in totaal vier pompkelders. Vanuit de pompkelders wordt het water terug in de Westerschelde gepompt. Het ontwerp van de Westerscheldetunnel houdt rekening met maximaal 22 m3 lekwater (22.000 liter) per etmaal. Daar is de pompcapaciteit dus op berekend. In de praktijk blijkt de tunnel veel minder te lekken. In 2003 (het jaar van de opening) lekte de Oostbuis ongeveer 3 m3 per etmaal en de Westbuis 3,5 m3. De hoeveelheid lekwater daalt jaarlijks. In 2019 lekte de Oostbuis 1,6 m3 en de Westbuis 1,8 m3 water per etmaal.